Wetenschappelijke betekenis | | Fenytoïne, 5,5-diphenyl-2,4-imidazolidinedione, is een anti-epilepticum. Het doel van de behandeling van epilepsie is epileptische aanvallen te voorkomen. Het kwantitatief bepalen van de betrokken geneesmiddelen is belangrijk, enerzijds omdat er een nauw venster bestaat tussen therapeutische werkzaamheid en toxiciteit, anderzijds omdat er belangrijke interindividuele verschillen bestaan in beschikbaarheid (bio-availability) en metabolisatie van het geneesmiddel. Bij sommige patiënten beïnvloedt de beschikbaarheid de serumspiegels die kunnen bekomen worden met een bepaalde dosis. Dit ziet men vaak bij zware afwijkingen van het maagdarmstelsel (na chirurgie) of bij gebruik van sommige medicamenten (anti-acida,…). Bij sommige patiënten verschilt de snelheid van verwerking van het geneesmiddel significant van het gemiddelde. Deze patiënten hebben dan ongewoon hoge (of lage) dosissen nodig om een voldoende serumspiegel te bereiken. Vaak is dit een gevolg van een combinatie van geneesmiddelen. De interactie van verschillende geneesmiddelen is complex: meestal induceren ze elkaars verwerking in de lever, alhoewel soms 1 geneesmiddel de metabolisatie van het andere kan verhinderen, en zelf sneller afgebroken wordt door enzyminductie.
Fenytoïne is niet gemakkelijk oplosbaar in een waterig milieu. De absorptie van oraal toegediend fenytoïne is traag en soms niet volledig. Na absorptie, wordt het in het plasma voor 90-95% gebonden aan plasmaproteïnen. De mate van binding aan plasmaproteïnen kan echter gedaald zijn, namelijk bij gelijktijdige inname van andere geneesmiddelen, bij anemie of bij hypoalbuminemie. Het uiteindelijk farmacologisch effekt is direct afhankelijk van de hoeveelheid fenytoïne in vrije (ongebonden) toestand.
Fenytoïne wordt gemetaboliseerd in de lever. Deze hepatische metabolisatie kan echter gesatureerd raken bij concentraties binnen de therapeutische range. Eens gesatureerd zal een kleine verhoging van de dosis aanleiding geven tot een belangrijke toename van de serumconcentratie. Er zijn bovendien heel wat interacties met andere geneesmiddelen gekend. Alcohol, barbituraten en carbamazepine induceren oxidatieve enzymen. Deze inductie geeft aanleiding tot een toegenomen metabolisatie van fenytoïne, verlaagde serumconcentraties van totaal en vrij fenytoïne en een gedaald farmacologisch effekt. Chloramphenicol, disulfiram, isoniazide en dicoumarol treden in competitie met het fenytoïne metabolisme. Dit resulteert in een toename van de totale en vrije fenytoïne concentraties en een toegenomen farmacologisch effekt. Salicylaat, valproïnezuur, phenylbutazone en sulfonylureas treden met fenytoïne in competitie voor de bindingsplaatsen op de plasmaproteïnen met als resultaat dat de totale fenytoïne concentratie gedaald is, maar de vrije fenytoïne concentratie en het farmacologisch effekt blijven nagenoeg hetzelfde.
De meest frequente bijwerkingen van fenytoïne zijn vestibulaire en cerebellaire stoornissen met ataxie, nystagmus en dysarthrie. Langdurige toediening van fenytoïne kan, vooral bij jongeren, leiden tot tandvleeshyperplasie en hypertrichose. Ook kan het leiden tot megaloblastische anemie tengevolge van foliumzuurdeficiëntie.
Indien de patiënt enig symptoom van intoxicatie vertoont moet een piekwaarde bepaald worden; hiervoor wordt een staal afgenomen 4-5 uur na de toediening. Wanneer men wil nagaan of de therapie adequaat is, geeft een dalwaarde de meest nuttige informatie; het staal wordt dan afgenomen vlak voor de volgende toediening. |