Wetenschappelijke betekenis | | Haptoglobine (HAP) is een acute fase eiwit en bindt vrij hemoglobine in het plasma. HAP is een glycoproteïne dat op agarose of cellulose acetaat electroforese in de a2-fractie migreert. Het molecule bestaat uit 2 paren niet-identieke ketens, a en b, gebonden door disulfide bruggen. Op electoforese kunnen drie fenotypes geïdentificeerd worden, namelijk HAP 1-1, HAP 2-1 en HAP 2-2. Op basis van snel of trage electroforetische migratie worden nog enkele varianten van HAP 1-1 onderscheiden. Enkel in de lever wordt HAP in een belangrijke hoeveelheid gesynthetiseerd.
De belangrijkste functie van HAP is het binden van vrij oxyhemoglobine in het plasma. 1 molecule HAP kan 2 moleculen hemoglobine binden. Deze binding is irreversiebel en treedt op tussen HAP en de a-keten van hemoglobine. HAP bindt geen methemoglobine, heem of ongewone vormen van hemoglobine, zonder a-keten. De zuurstof-bindende karakteristieken van hemoglobine worden gewijzigd in het Hap–hemoglobine complex. Dit complex wordt binnen enkele minuten door het reticulo–endotheliaal systeem verwijderd uit het plasma, en de componenten worden binnen enkele uren gemetaboliseerd in vrije aminozuren en ijzer. HAP voorkomt dus het verlies van hemoglobine in urine en spaart op deze manier ijzer. In een acute episode van intravasculaire hemolyse, is de totale circulerende pool HAP in staat om ongeveer 3g hemoglobine te binden. Na 1 enkele ernstige episode van hemolyse kan HAP volledig uitgeput zijn. Na een dergelijke depletie, zijn de plasmawaarden na ongeveer 1 week terug genormaliseerd.
Een geïsoleerde waarde van HAP heeft slechts een beperkt nut omwille van het zeer brede referentie interval. Opeenvolgende bepalingen daarentegen zijn nuttig bij het opsporen en opvolgen van acute fase reacties en hemolytische toestanden.
Verhoogde plasma HAP waarden worden gevonden bij een acute fase reactie. De waarden kunnen ook verhoogd voorkomen bij brandwonden en nefrotisch syndroom, aandoeningen waarbij grote hoeveelheden laag-moleculair-gewicht eiwitten verloren gaan. Lage HAP waarden zijn meest frequent geassocieerd met een verhoogde intravasculaire hemolyse of hemoglobine turnover, zoals hemolytische anemie, transfusie reacties en malaria. Hemolyse in het extravasculair compartiment heeft nagenoeg geen invloed op HAP. Andere oorzaken geassocieerd met lage waarden zijn anhaptoglobinemie, ernstig leverlijden en zuigelingen (volwassen waarde wordt bereikt op de leeftijd van 6 maanden).
Vrij heem wordt gebonden door hemopexine. Het heem–hemopexine complex wordt opgenomen in de lever, waar het ijzer gebonden wordt door ferritine en het overblijvende deel van het heem omgezet wordt tot bilirubine. Hemopexine is geen acute fase eiwit, en in aandoeningen waarbij hemolyse en acute fase reactie tegelijkertijd optreden, is het beter de wijziging in hemopexine concentratie op te volgen |