Wetenschappelijke betekenis | | Valproïnezuur is een voorkeurspreparaat bij alle vormen van primair veralgemeende epileptische aanvallen en bij partiële epilepsie al dan niet met secundaire veralgemening. Het doel van de behandeling van epilepsie is epileptische aanvallen te voorkomen. Het doseren van de betrokken geneesmiddelen is belangrijk; enerzijds omdat er een nauwe grens bestaat tussen therapeutische werkzaamheid en toxiciteit; anderzijds omdat er belangrijke interindividuele verschillen bestaan in beschikbaarheid (bio-availability) en metabolisatie van het geneesmiddel. Bij sommige patiënten beïnvloedt de beschikbaarheid de serumspiegels die kunnen bekomen worden met een bepaalde dosis. Dit ziet men vaak bij zware afwijkingen van het maagdarmstelsel (na chirurgie) of bij sommige medicamenten (anti-acida,…). Bij sommige patiënten verschilt de snelheid van verwerking van het geneesmiddel significant van het gemiddelde. Deze patiënten hebben dan ongewoon hoge (of lage) dosissen nodig om een voldoende serumspiegel te bereiken. Vaak is dit een gevolg van een combinatie van geneesmiddelen. De interactie van verschillende geneesmiddelen is complex: meestal induceren ze elkaars verwerking in de lever, alhoewel soms 1 geneesmiddel de metabolisatie van het andere kan verhinderen, en zelf sneller afgebroken wordt door enzyminductie.
Valproïnezuur wordt snel en vrijwel volledig geabsorbeerd na orale toediening. Het voornaamste metaboliet heeft gelijkwaardige anticonvulsieve eigenschappen, maar het wordt niet geaccumuleerd. Bij gezonde volwassenen bedraagt de halfwaardetijd 16 uur, dit wordt gereduceerd tot 12 uur bij chronische therapie, en bedraagt bij kinderen slechts 8 uur. Wanneer het metabolisme gedaald is, bijvoorbeeld bij leverlijden of bij neonati, verhoogt de halfwaardetijd. Valproïnezuur wordt in het plasma voor 93% gebonden aan plasmaproteïnen. Clearance van valproïnezuur gebeurt zeer snel, wat soms problemen kan stellen voor de posologie.
Mogelijke nevenwerkingen zijn gastro-intestinale effekten zoals nausea, braken en diarree. Ook kunnen tijdelijk haaruitval, beven en gewichtstoename optreden. Vooral bij zeer jonge kinderen met ernstige epilepsiesyndromen en polyfarmacie werden ernstige leverletsels vastgesteld. Men kan ook stollings- en bloedingsstoornissen met thrombopenie kunnen voorkomen. De bijwerkingen op de cognitieve functies op lange termijn zijn veel minder uitgesproken dan met fenobarbital en phenytoïne. |