De terugbetaling van klinisch-biologische analyses is onderworpen aan een uitgebreide en ingewikkelde wetgeving. Bedoeling is o.a. het aanvraagpatroon te sturen op basis van "evidence based rules". De aanvragende arts verklaart, middels zijn/haar handtekening op het aanvraag-formulier, dat aan onderstaande cumul- en diagnoseregels is voldaan bij elke specifieke aanvraag voor klinisch-biologische analyses.
In de analysefiches, onder "Extra info", en op de aanvraagformulieren wordt verwezen naar de relevante regels via onderstaande Cum of Diag codes.
Lijst van Cumulregels
RegelOmschrijving (K.B. 9/12/1994, K.B. 29/11/1996 en K.B. 29/04/1999)
Cum 3glucosetolerantietest en glucose in bloed of urine mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 4voor het gezamelijk doseren van alanine aminotransferase (ALT) en aspartaat aminotransferase (AST) bestaat een apart nomenclatuurnummer
Cum 5bilirubine afzonderlijk en bilirubine met zijn fracties mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 6elektroforese zonder curve of berekening en elektroforese met curve of berekening mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 8creatinine in bloed en creatinine in urine mogen niet gecumuleerd worden met creatinineklaring
Cum 9chromatografie van aminozuren en het afzonderlijk doseren van aminozuren mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 10maximum drie van myoglobine, creatine kinase (CK), elektroforese van creatine kinase (CK), het doseren van één iso-enzyme, lactaat dehydrogenase (LDH), troponine I en troponine T
Cum 11albumine (colorimetrische of immunologische methode) en elektroforese van proteïnen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 12calcium en geïoniseerd calcium mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 13HDL-cholesterol, LDL-cholesterol en apolipoproteïnen A1 en B mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 14ceruloplasmine moet samen aangevraagd worden met koper (apart nomenclatuurnummer)
Cum 15ijzer afzonderlijk en ijzer met ijzerbindend vermogen (apart nomenclatuurnummer) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 16ijzer met ijzerbindend vermogen en transferrine mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 17identificeren abnormale hemoglobine door elektroforese en doseren van hemoglobine S en hemoglobine D via een oplosbaarheidstest mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 18geglycosyleerd hemoglobine en fructosamine mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 19vitamine A en/of caroteen en vitamine A en/of vitamine E met HPLC mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 20aldolase en creatine kinase (CK) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 21amylase en iso-enzymen van amylase na selectieve inhibitie of door elektroforese mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 22lactaat dehydrogenase (LDH) iso-enzymen met selectieve inhibitie en elektroforese van lactaat dehydrogenase (LDH) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 23leucine aminopeptidase (LAP) en 5'-nucleotidase mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 24elektroforese van alkalische fosfatasen en doseren van één iso-enzyme via selectieve inhibitie mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 25chromatografie van aminozuren en afzonderlijk doseren van aminozuren mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 26oxalaten: geen cumul van specifieke enzymatische methode met HPLC
Cum 27vanillylamandelzuur (VMA) met HPLC of gaschromatografie en homovanillinezuur (HVA) met HPLC of gaschromatografie mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 29totale fenolsteroïden en/of oestriol en oestron, oestradiol en oestriol afzonderlijk mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 30chromatografisch fractioneren van pregnanesteroïden en chromatografisch fractioneren van 17-ketosteroïden en pregnanesteroïden mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 31elektroforese zonder curve of berekening en elektroforese met curve of berekening mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 32immuno-elektroforese en "isoelectric focusing" van proteïnen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 33meten basale activiteit en na activatie van de pancreatische afscheiding en amylasen of lipasen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 34kwalitatieve en kwantitatieve analyse van nierstenen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 35maximum 2 van C-reactive protein (CRP), orosomucoïde, haptoglobine en alfa-1-antitrypsine
Cum 37luteïniserend hormoon (LH), totaal humaan choriongonadotrofine (hCG) en vrij beta humaan choriongonadotrofine (vrij beta hCG) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 38ethanol: geen cumul van niet-chromatografische met chromatografische methode
Cum 39cafeïne bij zuigelingen: geen cumul van niet-chromatografische met chromatografische methode
Cum 40cyclosporine A: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 41eerste vocht: opzoeken en identificeren van geneesmiddelen van verschillende chemische klassen en van een farmacologische werkzame stof, para-aminofenol, xenobiotica en andere geneesmiddelen apart mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 42tweede vocht: opzoeken en identificeren van geneesmiddelen van verschillende chemische klassen en van een farmacologische werkzame stof, para-aminofenol, xenobiotica en andere geneesmiddelen apart mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 44coagulatietijd en geactiveerde coagulatietijd mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 45androstaandiolglucuronide en dihydrotestosteron (DHT) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 46IgE totaal: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 47specifiek IgE, per antigeen: cumul van RIA-techniek met andere techniek is toegelaten; maximum 6
Cum 48circulerende immuuncomplexen: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 49immuno-elektroforese en immunofixatie met minimum 3 anti-humane antisera mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 50elektroforese in alkalische pH, chromatografie en "isoelectric focusing" met het oog op het opsporen van een hemoglobinopathie mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 51immuno-elektroforese en immunofixatie met minimum 2 anti-humane antisera mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 52alfa-foetoproteïne(AFP): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 53androstaandiolglucuronide en testosteron (chromatografisch) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 54protrombinetijd (PT) en trombotest mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 57bicarbonaat en totaal CO2 mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 58isocitroenzuurdehydrogenase, ornithinecarbamyltransferase en glutaminezuurdehydrogenase mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 59CSV: lactaat dehydrogenase (LDH) en creatinine kinase (CK) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 60trypsine en chymotrypsine mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 61sperma: zure fosfatase en gamma-glutamyltransferase mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 62punctievloeistof (peritoneaal, pleuraal, pericardiaal): amylase en lipase mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 63intrensiek factor blokkerende antilichamen (IF bAb): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 64Down-syndroom screening: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek, noch cumul met alfa-foetoproteïne (AFP), oestriol (E3) en totaal humaan choriongonadotrofine (hCG)
Cum 65hydroxyproline en pyridinoline cross-links mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 66oestrogeen- en progesteronreceptoren: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 67C22-C26 vetzuren en fytaanzuur mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 68chromatografie en afzonderlijk doseren van purinen en pyrimidinen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 69microalbuminurie: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 100leukocytenformule met microscoop, vereenvoudigde leukocytenformule en leukocytenformule van tenminste 5 populaties mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 101sedimentatiesnelheid en fibrinogeen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 102leukocytenformule met microscoop, vereenvoudigde leukocytenformule, leukocytenformule van tenminste 5 populaties en cytologisch onderzoek op een concentraat van witte bloedcellen mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 104lithium in plasma afzonderlijk en lithium in plasma en in de erytrocyten mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 106fibrinemonomeren en/of afbraakproducten van fibrine met latextest, D-dimeren met latextest en afbraakproducten van fibrine door hemagglutinatietest of "enzyme immuno assay" mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 107recalcificatietijd en gedeeltelijke en/of geactiveerde gedeeltelijke tromboplastinetijd mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 108compatibiliteitstest vóór transfusie en opzoeken van onregelmatige anti-erytrocytaire antilichamen vóór transfusie mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 109RA-factor: geen cumul van latextest met kwantitatieve bepaling
Cum 201maximum één van neuron specifiek enolase (NSE), vrij beta humaan choriongonadotrofine (vrij beta hCG), weefsel polypeptide-antigen (TPA), carcino-embryonaal antigen (CEA), carcinogeen antigen 15.3 (CA15.3), carcinogeen antigen 19.9(CA19.9), carcinogeen antigen 125 (CA125), carcinogeen antigen 195 (CA195) en carcinogeen antigen 549 (CA549)
Cum 203adrenocorticotroop hormoon (ACTH) en beta-lipotrofine en/of beta-endorfine mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 204groeihormoon (GH) en somatomedine-C (IGF-I) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 205neurofysine NHP1 en antidiuretisch hormoon (ADH) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 206actief renine en angiotensine-I of -II mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 209dehydroepiandrosteron (DHEA) en dehydroepiandrosteronsulfaat (DHEA-sulfaat) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 210maximum vier van transcortine, 11-deoxycortisol, 17-alfa-hydroxyprogesteron, androsteendion, dehydroepiandrosteron (DHEA), dehydroepiandrosteronsulfaat (DHEA-sulfaat), aldosteron, 11-deoxycorticosteron, 11-deoxy-18-hydroxycorticosteron en cortisol
Cum 211vrij testosteron en sex hormoon bindend globuline (SHBG) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 212maximum twee van oestradiol, oestriol, oestron en totale oestrogenen
Cum 214vitamine D en 1,25-dihydroxyvitamine D mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 218maximum twee van thyroïd stimulerend hormoon (TSH), thyroxine (vrij) (FT4), thyroxine (T4) en triïodothyronine resin uptake (T3RU), thyroxine (T4)en thyroxine bindend globuline (TBG), triïodothyronine (vrij), triïodothyronine (T3) en triïodothyronine resin uptake (T3RU), triïodothyronine (vrij) en thyroxine bindend globuline (TBG)
Cum 219thyroxine (vrij) (FT4), thyroxine (T4) en triïodothyronine resin uptake (T3RU), thyroxine (T4) en thyroxine bindend globuline (TBG) zijn onderling niet cumuleerbaar
Cum 220triïodothyronine (vrij), triïodothyronine (T3) en triïodothyronine resin uptake (T3RU), triïodothyronine (T3) en thyroxine bindend globuline (TBG) zijn onderling niet cumuleerbaar
Cum 221insuline: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 222methotrexaat: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 223één of meer cardiotonische heterosiden: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 227maximum drie binnen een tijdsspanne van 24h van één of meerdere cardiotonische heterosiden, dexamethasone, cyclosporine A en methotrexaat
Cum 228cortisol: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 229hepatitis A IgM: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 230hepatitis B surface antigen: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 231hepatitis Be antigen: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 232hepatitis B surface antilichaam: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 233hepatitis Be antilichaam: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 234hepatitis B core antilichaam: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 235maximum tien doseringen bij catheterisatie van adrenocorticotroop hormoon (ACTH), actief renine, angiotensine I, angiotensine II, intact parathormoon (PTH), adrenaline, noradrenaline en dopamine
Cum 300vrij cortisol: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 302alfa-foetoproteïne (AFP): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 303foliumzuur en vitamine B12: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 304intra-erytrocytair foliumzuur: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 305ferritine: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 309follikel stimulerend hormoon (FSH): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 310prolactine: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 311thyroïd stimulerend hormoon (TSH): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 313oestradiol: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 314progesteron: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 315carcinogeen antigen 15.3 (CA15.3): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 316prostaat specifiek antigen (PSA): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 317carcino-embryonaal antigen (CEA): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 318carcinogeen antigen 19.9 (CA19.9) of carcinogeen antigen 195 (CA195): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 319carcinogeen antigen 125 (CA125): geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Cum 322maximum drie bij een stimulatie of remmingsproef
Cum 323kweek van Chlamydia en opsporen van antigenen van agentia van infectieziekten mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 324opsporen van antigenen van agentia van infectieziekten en opzoeken van rotavirus, adenovirus en het microscopisch opsporen van infectieuze agentia met een immunologische techniek mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 325opsporen van antistreptolysines en titreren van anti-DNAse B mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 326maximum vijf van de volgende bacteriële serologieën per analyseaanvraag: opsporen van antilichamen tegen Brucella, Legionella, antistreptolysines, Yersinia en/of Campylobacter, Borrelia, Leptospirose, RPR, TPHA; indien het opsporen van antilichamen tegen Yersinia wordt aangevraagd mogen maximaal nog 3 andere bakteriële serologieën worden aangevraagd (Yersinia serologie bestaat uit de serologie voor serotypes O3 en O9)
Cum 327maximum vijf van opsporen van antilichamen tegen Rickettsiae, opsporen van antilichamen tegen Chlamydia, opsporen van antilichamen tegen Mycoplasma pneumoniae
Cum 328maximum acht van de volgende analyses per analyseaanvraag: hepatitis A IgM, hepatitis B surface antigen, hepatitis Be antigen, hepatitis B surface antilichamen, hepatitis Be antilichamen, hepatitis B core antilichamen, hepatitis C antilichamen, Cytomegaal-virus IgG, Cytomegaal-virus IgM, Cytomegaal-virus CF, Varicella, Mononucleose (Paul & Bunnell), Epstein Barr Virus IgG, Epstein Barr Virus IgM, bof, Rubella IgG, Rubella IgM, mazelen, Picorna, adenovirus, herpes, Influenza A, Influenza B, Respiratoir Syncitiaal Virus en Humaan Immunodeficiëntie Virus
Cum 329maximum vijf van serologie parasieten: Toxoplasma, dierlijke parasieten, helminthes, hemoprotozoa, leishmania
Cum 330anti-schildkliermicrosomen antilichamen (RIA-techniek) en anti-thyreoïd microsoom of anti-thyroperoxidase antilichamen (niet-RIA methode) mogen onderling niet gecumuleerd worden
Cum 331anti-thyreoglobuline: geen cumul van RIA-techniek met andere techniek
Lijst van diagnoseregels
RegelOmschrijving (K.B. 9/12/1994, K.B. 29/11/1996 en K.B. 29/4/1999)
Diag 1 het doseren van glucose en proteïnen in de urine mag enkel aangerekend worden indien het kwalitatief onderzoek positief was
Diag 2 het doseren van thiopental mag enkel bij patiënten op intensieve zorgen aangerekend worden
Diag 3 fructosamine bij de zwangere vrouw en microalbuminurie mogen enkel aangerekend worden bij diabetische patiënten
Diag 4 het identificeren van een abnormaal hemoglobine mag enkel aangerekend worden indien een abnormale fractie werd waargenomen bij elektroforese, chromatografie of "isoelectric focusing"
Diag 5 de dosering van prostaat specifiek antigen (PSA) mag slechts aangerekend worden bij mannen die tenminste 50 jaar oud zijn, maximum twee per jaar, of in het kader van een therapeutische follow-up ongeacht de leeftijd
Diag 6 het doseren van totaal humaan choriongonadotrofine (hCG) wordt enkel terugbetaald gedurende de 20 eerste weken van de zwangerschap
Diag 7 de herhaling van de dosering van methotrexaat binnen de 24h kan slechts aangerekend worden in het geval van een significante dosisverhoging
Diag 8 een immuno-elektroforese en/of immunofixatie wordt enkel terugbetaald indien een abnormale band wordt waargenomen bij de elektroforese van serumproteïnen
Diag 10het doseren van één iso-enzyme van lactaat dehydrogenase (LDH) of een elektroforese van lactaat dehydrogenase (LDH) mag slechts aangerekend worden indien de waarde van de totale lactaat dehydrogenase (LDH) hoger is dan de bovengrens van de referentiewaarden
Diag 11het doseren van één iso-enzyme van alkalische fosfatasen of een elektroforese van alkalische fosfatasen mag slechts aangerekend worden indien de waarde van de totale alkalische fosfatasen hoger is dan de bovengrens van de referentiewaarden
Diag 12het doseren van aluminium mag enkel aangerekend worden in geval van ernstige chronische nierinsufficiëntie (creatinineklaring < 20 mL/min); het doseren mag maar om de 6 maanden tenzij de aluminiumconcentratie groter dan 50 µg/L is
Diag 17het opzoeken van een specifieke verworven stollingsinhibitor mag enkel aangerekend worden indien de protrombinetijd (PT) of de trombotest < 70% of indien de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT) verlengd is
Diag 18het doseren van factor II of V en het complex VII + X mag enkel aangerekend worden indien de protrombinetijd (PT) of de trombotest < 70%
Diag 19het doseren van factor XI of factor XII mag enkel aangerekend worden indien de geactiveerde partiële tromboplastinetijd (APTT) verlengd is
Diag 20het opzoeken van geactiveerd proteïne C resistentie en het doseren van anti-trombine III, proteïne C, proteïne S en plasminogeen mag enkel aangerekend worden bij patiënten jonger dan 45 jaar met een trombotisch proces, bij patiënten met een familiale anamnese van recidiverende trombosen, of in geval van diffuse intravasculaire stolling
Diag 21het afzonderlijk doseren van factor VII of factor X mag alleen aangerekend worden als het resultaat voor het VII en X complex lager is dan 70%
Diag 22 de reptilasetijd mag slechts aangerekend worden als de trombinetijd verlengd is
Diag 23het opsporen van de factor Du of van een zwakke D mag slechts worden aangerekend als de bepaling van de rhesusfactor D negatief is
Diag 24de indentificatie van specifieke anti-trombocyten antilichamen (exclusief de HLA- antilichamen) mag slechts aangerekend worden indien het opzoeken ervan met een directe of indirecte test een positief reultaat oplevert
Diag 25het meten van de bacteriedodende activiteit door tellen van de overlevende bacteriën mag slechts aangerekend worden in geval van ernstige en recidiverende infecties en van normale fagocytose
Diag 26het titreren van anti-weefsel antilichamen mag slechts aangerekend worden indien het opzoeken ervan door immunofluorescentie een positief resultaat oplevert
Diag 27het titreren van anti-nucleaire of anti-cytoplamatische antilichamen mag slechts aangerekend worden indien het opzoeken ervan door immunofluorescentie een positief resultaat oplevert
Diag 28de identificatie van antilichamen gericht tegen een specifiek nucleair of cytoplasmatisch antigen mag slechts aangerekend worden indien de immunofluorescentiereactie positief is voor een nucleair antigen voor een titer van tenminste 1/40 of voor een cytoplasmatisch antigen, ongeacht de titer
Diag 29de identificatie van antilichamen gericht tegen een specifiek nucleair of cytoplasmatisch antigen door immunoblotting mag slechts aangerekend worden indien de immunofluorescentiereactie positief is voor een nucleair antigen voor een titer van tenminste 1/40 of voor een cytoplasmatisch antigen, ongeacht de titer
Diag 30het cytologisch onderzoek op een concentraat van witte bloedcellen mag slechts aangerekend worden in geval van opvolging van maligne hematologische aandoeningen of in geval van een leukocytose lager dan 3000 per microliter
Diag 31het identificeren en doseren van een verworven anticoagulans mag alleen aangerekend worden indien het opzoeken van een specifiek verworven stollingsfactor positief is
Diag 32het immunologisch doseren van anti-trombine III mag alleen aangerekend worden indien de dosering van de anti-trombine III activiteit < 70%
Diag 33het bepalen van andere bloedgroepen dan ABO en rhesus mag enkel aangerekend worden indien het serum van de patiënt onregelmatige anti-erytrocyten antilichamen bevat of als de bepaling geschiedt met het oog op het enten van een orgaan of in geval van chronische anemie die veelvuldige transfusies vergt, verspreid over verscheidene maanden
Diag 34het opzoeken van onregelmatige anti-erytrocyten antilichamen met behulp van gefenotypeerde rode bloedcellen mag slechts aangerekend worden in geval van hemolytische anemie of van een positieve compatibiliteitstest of van een positieve directe Coombsreactie of voor perinatale controle van de foeto-maternele incompatibiliteit
Diag 35het opzoeken en identificeren van geneesmiddelen in bloed, urine of maagvocht mag slechts worden aangerekend voor een in urgentie opgenomen patiënt met het oog op een diagnose van een acute intoxicatie
Diag 36het doseren van een benzodiazepine mag slechts aangerekend worden bij een op intensieve zorgen opgenomen patiënt of bij anti-epileptische therapie
Diag 37de kweek van Clostridium difficile en het opsporen van toxines A en/of B mogen enkel aangerekend worden bij personen > 2 jaar of na transplantatie
Diag 38het aantonen van gezuiverde IgM antilichamen tegen rubella mag enkel aangerekend worden bij zwangere vrouwen in de eerste 4 maanden van de zwangerschap en als het opsporen van de IgM antilichamen een recente infectie laat vermoeden, maar het niet mogelijk maakt ze te dateren t.o.v. de aanvang van de zwangerschap
Diag 39het aantonen van een onstabiel hemoglobine mag enkel aangerekend worden in geval van hemolytische anemie
Diag 40organische zuren, reducerende suikers, vrij en veresterd carnitine, lysosomaal enzyme, aceto-acetaat en 3-hydroxyboterzuur, mucopolysacchariden, vrije vetzuren, orootzuur, siaalzuur, GABA in CSV, purinen en pyrimidinen mogen enkel aangerekend worden met het oog op de diagnose van een aangeboren metabole stoornis
Diag 41het doseren op biopten of gekweekte amniotische cellen van intracellulaire enzymen of overbelastingsprodukten mag enkel aangerekend worden met het oog op de diagnose van een aangeboren metabole stoornis
Diag 42het doseren van een aminoglycoside of van vancomycine mag enkel aangerekend worden voor een gehospitaliseerde patiënt met een geïndividualiseerde farmacokinetische berekening met het oog op een voorstel voor posologie
Diag 43de identificatie van een receptor- of membraan- of cytoplasma- of nucleair antigen van hematopoiëtische cellen (exclusief de antigenen van het HLA-systeem) mag slechts aangerekend worden voor het typeren van hematologische maligniteiten of in geval van congenitale of levensbedreigende verworven immunodeficiënties of in geval van sarcoïdose
Diag 44het identificeren door functionele proef van de deficiënte factor mag enkel aangerekend worden indien het totaal hemolytisch complement lager ligt dan 20%
Diag 45het doseren van de vrije beta-subeenheid van beta-hCG mag niet aangerekend worden voor gewone zwangerschapsanalyse
Diag 46volgende doseringen mogen enkel aangerekend worden in de context van therapeutische monitoring: cyclosporine A, methotrexaat, neuron specifiek enolase (NSE), vrij beta humaan choriongonadotrofine (vrij beta hCG), vrije alfa-ketens, weefsel polypeptide-antigen (TPA), carcino-embryonaal antigen (CEA), carcinogeen antigen 15.3 (CA15.3), carcinogeen antigen 19.9(CA19.9), carcinogeen antigen 125 (CA125), carcinogeen antigen 195 (CA195), carcinogeen antigen 549 (CA549), cardiotonische heterosiden, dexamethasone, derivaten van anthracycline of cisplatinum, anti-arithmisch geneesmiddel, theofylline, anti-epileptisch geneesmiddel, plasmatische cafeïne bij zuigelingen, lithium in plasma en in de erytrocyten, thiopental, aminoglycoside of vancomycine, benzodiazepine en antibiotica
Diag 49volgende doseringen mogen enkel aangerekend worden indien ze voorgeschreven zijn met het oog op de diagnose of behandeling van een intoxicatie:
1. in bloed: salicylaten, ethanol en/of methanol, glycolen of hogere alcoholen, cyaniden, quaternair ammonium, geneesmiddel en/of zijn metabolieten, zware metalen (As, Bi, B, Cd, Co, Cr, Hg, Mn, Ni, Sn, Ti, Au, Ag) paracetamol, lood, sulfhemoglobine, pesticiden en/of hun metabolieten, thiocyanaat en erytrocytaire zinkprotoporfyrine
2. in urine: para-aminofenol, lood, zware metalen (As, Bi, B, Cd, Co, Cr, Hg, Mn, Ni, Sn, Ti, Au, Ag), ethanol, methanol, pesticiden, organische solventen, farmacologische werkzame stof, quaternair ammonium, herbicide, xenobiotica, geneesmiddelen;
alle gegevens en resultaten dienen bewaard in een individueel dossier
Diag 50het doseren van IgG4 mag enkel aangerekend worden om een deficiëntie aan te tonen bij een kind van 2 tot 16 jaar oud
Diag 52bepaling van de minimale inhibitoire concentratie van antibacteriële stoffen bij kiemen geïsoleerd uit bloed of cerebrospinaal vocht enkel bij isolatie van Streptococcus pneumoniae, viridans streptokokken, Neisseria meningitidis of Haemophilus influenzae; opsporen van IgG of IgM antilichamen tegen Herpes Simplex-virus enkel bij immuundeficiënte patiënten
Diag 53identificeren van anti-HLA antilichamen bij een kandidaat voor orgaantransplantatie, ingeschreven op de Eurotransplant-wachtlijst, mag maximum vier maal per jaar aangerekend worden
Diag 54doseren van LDL-cholesterol, berekening uitgezonderd, mag enkel aangerekend worden bij een patiënt onder behandeling met cholesterolverlagende medicatie
Diag 55doseren van homocyst(e)ïne in plasma mag enkel aangerekend worden bij een patiënt jonger dan 55 jaar met klinische evidentie voor een vasculaire aandoening
Diag 56doseren van glycohemoglobine in hemolysaat mag enkel aangerekend worden voor een patiënt met diabetes mellitus, mucoviscidose of chronische pancreatitis
Diag 57doseren van vrije alfa-ketens mag enkel aangerekend worden bij een patiënt onder behandeling wegens bewezen hypofysetumor
Diag 58doseren van reverse T3 (rT3) mag enkel aangerekend worden bij een patiënt onder behandeling met amiodarone of voor een op intensieve zorgen verblijvende patiënt
Diag 59specifieke bepaling en identificatie met massaspectrometrie van C22-C26 vetzuren, fytaanzuur en galzuren mogen enkel aangerekend worden bij een patiënt met klinische aanwijzingen voor een peroxysomale aandoening
Diag 60bepalen van galzuren mag enkel aangerekend worden indien het resultaat van C22-C26 vetzuren abnormaal is
Diag 61opzoeken en doseren van erytrocytair zinkprotoporfyrine mag enkel aangerekend worden bij een patiënt met klinisch vermoeden van intoxicatie door zware metalen
Diag 62doseren en immunochemische identificatie van een cryoglobuline mogen enkel aangerekend worden indien het opsporen een positief resultaat oplevert
Diag 63doseren GAD65 mag enkel aangerekend worden hetzij voor een diabetishe patiënt van minder dan 40 jaar en waarvoor diabetes mellitus maximum vijf jaar eerder werd gediagnosticeerd, hetzij voor een eerstegraadsverwante van een dergelijke patiënt
Diag 64titreren van anti-neutrofielen intracytoplasmatische antilichamen (ANCA) mag enkel aangerekend worden indien het opzoeken een positief resultaat oplevert
Diag 65fractioneren en doseren van porfyrines mag enkel aangerekend worden indien het opzoeken een positief resultaat oplevert
Diag 66doseren van porfobilinogeen mag enkel aangerekend worden indien het opzoeken een positief resultaat oplevert