Wetenschappelijke betekenis |  | Kliniek
Hepatitis B virus (HBV) is een hepatotroop DNA-virus dat hepatitis B veroorzaakt. HBV wordt voornamelijk overgebracht via bloed-bloed contact, via seksueel verkeer en 'verticaal' tijdens de geboorte van moeder op kind. Het belang van 'horizontale' transmissie binnen het gezin is lange tijd onderschat.
De incubatietijd varieert van zes weken tot zes maanden. Het merendeel (90-95%) van de volwassenen die met HBV worden geïnfecteerd slaagt erin de infectie te overwinnen. Echter, in 5-10% van de gevallen gaat hepatitis B over in een chronische vorm, veelal bij patiënten die na een acute hepatitis klinisch genezen lijken te zijn. Dergelijke patiënten worden symptoomloze dragers van HBV genoemd. Chronische infectie met HBV kan echter leiden tot actieve hepatitis, tot levercirrose en tot primair levercelcarcinoom.
Bij kinderen en zuigelingen is het percentage van HBV-infecties dat chronisch wordt veel hoger. De kans op het ontstaan van chronische HBV-infectie bedraagt bij perinatale transmissie ruim 95%.
Naast de bekende chronische infectie met HBV bestaat 'occulte' chronische infectie met HBV, waarbij het manteleiwit (HBsAg) niet aantoonbaar is. De klinische relevantie van occulte HBV-infectie is gering. Wel belangrijk is het feit dat occulte HBV-infectie, maar ook doorgemaakte, geklaarde HBV-infectie, kan reactiveren tot ernstige hepatitis, als de betrokkene bijvoorbeeld immuunsuppressie of chemotherapie ondergaat.
Diagnostiek
De diagnostiek bij hepatitis B is complex (zie figuur 1). HBsAg komt in de vorm van bolvormige en buivormige partikeltjes in overmaat vanuit de geïnfecteerde lever in de circulatie terecht.
De HBsAg-concentratie in het serum bereikt veelal waarden van 10-100 µg/mL, terwijl de detectielimiet van de ELISA's ongeveer 0.1 ng/mL bedraagt. De concentratie infectieuze virionen ('Dane-particles') in serum is veel lager dan de concentratie niet-infectieuze HBsAg-partikels (verhouding circa 1:10.000). Met deze overvloedige productie van viraal eiwit onderscheidt HBV zich van andere virussen, die vaak alleen m.b.v. PCR of a.d.h.v. specifieke antistoffen in het bloed aantoonbaar zijn.
De diagnose van hepatitis B berust derhalve in eerste instantie op de detectie van HBsAg in serum. In zeer zeldzame gevallen treft metn 'HBsAg-negatieve HBV-mutanten' aan onder patiënten en bloeddonors. Bij deze personen is de gemuteerde vorm van HBsAg niet met reguliere ELISA's aantoonbaar, terwijl er HBV-DNA aantoonbaar is in het serum m.b.v. PCR.
Bij acute hepatitis B die weer tot genezing komt, verschijnen na verloop van tijd antistoffen tegen HBsAg (anti-HBs) in het bloed. In principe is de patiënt op dat moment niet langer infectieus. Bij monitoring van antivirale therapie bij chronische hepatitis B is het vervolgen van HBsAg, het HBe-antigeen, de antistoffen tegen HBsAg en HBe, en het HBV-DNA-gehalte aangewezen.
|